“MAAR IK HEB TOCH NIKS GETEKEND?" Hoe het afbreken van onderhandelingen kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid


 

Zonder dat we het goed en wel beseffen, sluiten wij allemaal op quasi dagelijkse basis overeenkomsten. Ook wanneer u een brood koopt bij de bakker, of een bloemetje bij de bloemist. Vaak komen deze overeenkomsten snel en zonder meer tot stand. 


In vele gevallen, zeker in B2B, gaat er aan de totstandkoming van een overeenkomst een onderhandelingsfase vooraf. Zo zal een ondernemer, die een andere onderneming wenst over te nemen, de voorwaarden voor de overname vooraf bespreken. Ook bij dienstverleningsovereenkomsten of bij grote aankopen, zal doorgaans  uitgebreide voorafgaande communicatie over de prijs, de uitvoeringstermijnen en de andere contractvoorwaarden plaatsvinden.

Niet alle onderhandelingen leiden finaal tot een overeenkomst. Wanneer partijen bijvoorbeeld geen consensus vinden over bepaalde contractuele voorwaarden of wanneer er een financieel beter aanbod opduikt, worden onderhandelingen al eens stop gezet . Contractvrijheid is tot op vandaag één van de basisprincipes van ons Belgische verbintenissenrecht.

Deze vrijheid is echter niet absoluut en is aan beperkingen onderworpen die maken dat het afbreken van onderhandelingen in sommige gevallen of in bepaalde omstandigheden als onrechtmatig kan worden beschouwd.

De vraag is waar de grens ligt tussen het moment waarop een partij de onderhandelingen nog kan beëindigen zonder enige schadevergoeding verschuldigd te zijn en het moment waarop dit afbreken van de onderhandelingen niet meer vrijblijvend kan gebeuren.

Met wat wordt er daarbij rekening gehouden en waar moet u dan op letten?

 

De algemene zorgvuldigheidsnorm en het gewettigd vertrouwen als gedragsnormen

Of het afbreken van onderhandelingen onrechtmatig is, wordt uitgemaakt aan de hand van de regels van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht en meer bepaald aan de hand van de algemene zorgvuldigheidsnorm (zoals vervat in artikel 1382-1383 van het oud Burgerlijk Wetboek).

Partijen die zich in een onderhandelingsfase bevinden moeten zich gedragen zoals het een normaal, vooruitziend en zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden betaamt. Doen ze dit niet, dan begaan ze een fout die in aanmerking komt voor vergoeding, mits er schade is geleden en deze schade veroorzaakt is door de begane fout.

Aan de hand van de algemene zorgvuldigheidsnorm zullen criteria zoals onder meer het tijdstip (de fase waarin de onderhandelingen worden afgebroken), de professionele bekwaamheid, de reden van afbreking, e.d. mee in rekening worden genomen bij de beoordeling of het afbreken van onderhandelingen onrechtmatig was of niet.

Deze algemene zorgvuldigheidsnorm was erg ruim geformuleerd. Dit bracht het Hof van Cassatie ertoe om aan partijen aanvullende gedragsnormen op te leggen in de precontractuele fase.

Eén zo een aanvullende gedragsnorm die de rechtspraak de laatste jaren heeft ontwikkeld is de vertrouwensleer. Dit houdt in dat de partij die bij de andere partij een bepaalde schijnbare toestand heeft doen ontstaan, door deze toestand gebonden is wanneer de andere partij er rechtmatig op mocht vertrouwen dat deze schijnbare toestand aan de werkelijkheid beantwoordde.

Wanneer bijvoorbeeld een partij door concrete gedragingen bij zijn wederpartij de legitieme verwachting wekt dat het contract effectief zal worden gesloten, dan zal deze partij een precontractuele fout begaan wanneer hij de onderhandelingen plots afbreekt en daarmee de legitieme verwachtingen van zijn wederpartij schendt.

Of er sprake is van legitiem vertrouwen wordt beoordeeld aan de hand van de concrete feiten. De intensiteit van de onderhandelingen  en eventuele voorbereidende handelingen of documenten worden daarbij vaak mee in aanmerking genomen. Zo werd al eens geoordeeld dat er sprake was van een schending van het gewekte vertrouwen omdat een partij een ‘reële hoop op contractsluiting had’ doordat er reeds een ontwerp van overeenkomst was opgesteld waarin zowel voorwerp als prijs waren vastgelegd. Hoe meer ontwerp documenten over en weer zijn uitgewisseld waaraan in wederzijds akkoord aanpassingen worden aangebracht, hoe meer we komen in een eindfase van de onderhandelingen waardoor een legitieme verwachting gewekt kan zijn dat het contract gesloten zal worden.

Sanctie bij precontractuele aansprakelijkheid: worden enkel de gemaakte kosten vergoed of ook de misgelopen voordelen?

Een succesvolle aansprakelijkheidsvordering leidt tot het toekennen van een integrale schadevergoeding.

In de regel betekent dit dat de benadeelde partij moet worden teruggeplaatst in de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien er niet zou zijn onderhandeld. Dit is wat men noemt ‘het negatief contractbelang’ en omvat doorgaans de kosten gemaakt in het raam van de onderhandelingen (bv. verplaatsingskosten, vertalingskosten, administratiekosten, het verlies van een kans op een contract met een derde, enz.).

In uitzonderlijke gevallen kan echter ook het ‘positief contractbelang’ worden vergoed. De benadeelde partij wordt in dat geval niet geplaatst in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien er geen onderhandelingen waren gestart maar wel in de toestand waarin hij zich zou bevinden indien er effectief een overeenkomst was gesloten. Dit betekent dat de benadeelde persoon recht heeft op een vergoeding gelijk aan het bedrag van de voordelen die de partij zou hebben ontvangen indien de onderhandelingen niet waren afgebroken en er dus een geldig contract zou zijn tot stand gekomen.

Gelet op het feit dat op die manier ‘verbindende kracht’ wordt gegeven aan een overeenkomst die niet tot stand is gekomen en het principe van de contractvrijheid sterk wordt ondergraven, is de rechtspraak terughoudend om het ‘positief contractbelang’ toe te kennen. Aangenomen wordt dat dit enkel kan worden toegekend wanneer partijen een zgn. ‘point of no return’ hebben bereikt. Dit zal het geval zijn wanneer onderhandelingen dermate ver gevorderd zijn dat de wederpartij er gewettigd mocht op vertrouwen dat de overeenkomst met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou worden gesloten.

Het nieuwe Verbintenissenrecht

De precontractuele fase werd in het oud Burgerlijk Wetboek quasi niet geregeld en was dan ook in grote mate een product van de rechtspraak. Dit zorgde voor rechtsonzekerheid.

Met de invoering van ‘Boek 5: Verbintenissen’ (in werking getreden op 1 januari 2023) heeft de wetgever dit willen herstellen door bovenstaande principes te verankeren in de wetgeving.

Zo wordt het principe van de onderhandelingsvrijheid bevestigd in artikel 5.15 BW en de toepasselijkheid van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in artikel 5.17, eerste lid BW.

Daarnaast verankert de wetgever (artikel 5.17 tweede lid BW) het principe dat enkel het negatief contractbelang moet worden vergoed in geval van precontractuele aansprakelijkheid, tenzij het rechtmatig vertrouwen werd gewerkt dat het contract zonder enige twijfel gesloten zou worden. In dit laatste geval kan ook het herstel van het verlies van de verwachte netto-voordelen worden vergoed, al blijft dit hoe dan ook een feitelijke aangelegenheid.

 

Behoed u voor voorafgaande en begeleidende afspraken en contracten

Of er sprake zal zijn van gewettigd vertrouwen, zal in de praktijk vaak afhangen van hoe ver de onderhandelingen zijn gevorderd en of er reeds (al dan niet bindende) afspraken werden gemaakt en documenten ondertekend.

Bij (langdurig) onderhandelde handelscontracten worden zo vaak tal van voorbereidende handelingen gesteld en documenten opgemaakt waarvan de juridische waarde vatbaar is voor interpretatie. In dit verband wordt ook gesproken over “geruisloos contracteren”.

Zo stellen partijen vaak een zgn. ‘letter of intent’ op waarin zij aanduiden onder welke voorwaarden zij eventueel bereid zouden zijn een overeenkomst af te sluiten. Soms gaat het verder en is dit document reeds een weerslag van een duidelijke wilsovereenstemming maar wensen de partijen nog bepaalde uitvoeringsmodaliteiten te regelen.

Veel hangt af van de gebruikte bewoordingen. Letters of intent en aanverwante documenten worden overigens vaak door niet-juristen opgesteld. Partijen dienen dan ook waakzaam te zijn voor de woorden die ze kiezen om te vermijden dat dit zou leiden tot ongewenste gevolgen.

Minstens leidt het bestaan van een letter of intent of andere precontractuele documenten tot een grotere zorgvuldigheidsplicht en een verhoogd vertrouwen waardoor ook de kans op precontractuele aansprakelijkheid toeneemt. Ook zal de bewijsvoering omtrent het onrechtmatige karakter van het afbreken van onderhandelingen door het bestaan van een letter of intent vereenvoudigd worden.


20-9-2023 Deze nieuwsbrief is louter informatief en dient niet beschouwd te worden als een juridisch advies. Voor uw vragen of een juridisch advies kan u contact opnemen met ons kantoor.


Op de hoogte blijven? Volg ons op Linkedin

Geert Reniers - vennoot

Contracten- en ondernemingsrecht

Lien Beckers - advocaat

Contracten- en ondernemingsrecht

Ine Coumans - advocaat

Vastgoed en ondernemingsrecht