Boek 6 van het nieuw burgerlijk wetboek: het einde van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van hulppersonen (deel 1)


 

1.INLEIDING

Op 2 februari 2024 werd het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ‘Buitencontractuele aansprakelijk’ goedgekeurd. Dit kadert in een ruime hervorming van het Burgerlijk Wetboek.

Met deze goedkeuring wordt de veelbesproken afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersoon een feit. Wat dit precies betekent lichten wij u graag toe. Deze afschaffing zal in de praktijk immers ingrijpende veranderingen met zich meebrengen.    

In een reeks van enkele nieuwsbrieven – waarvan deze de eerste is - zullen wij u op de hoogte brengen van die veranderingen en haar gevolgen. 

We zetten de belangrijkste wijzigingen hiervan voor u op een begrijpelijke wijze uiteen en lichten de gevolgen hiervan per sector toe. Wij geven u daarbij ook alvast enkele praktische tips.

U mag nog volgende nieuwsbrieven verwachten:

  • Impact op het algemene contractenrecht (dienstverleningen, samenwerkingsovereenkomsten, …)

  • Impact op het vennootschapsrecht (bestuurdersaansprakelijkheid,…)

  • Impact op het vastgoedrecht (aannemingsrecht,…)

  • Impact op het insolventierecht

  • Impact op het arbeidsrecht (werking van art. 18 WAO, …)


2. DE BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN TOEGELICHT

De afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersoon is met stip de belangrijkste wijziging die Boek 6 invoert.

Wat betekent “de quasi immuniteit van de hulppersoon”?

Het is een zeer courante praktijk dat ondernemingen een beroep te doen op hulppersonen (zoals bestuurders, werknemers, onderaannemers, onafhankelijke dienstverleners, enz.).

Onder het huidige recht genieten deze hulppersonen van een sterke bescherming (‘een quasi-immuniteit’). De medecontractant van de onderneming voor wie de hulppersoon werkt, kan enkel deze onderneming aanspreken, en niet de hulppersoon.  

Deze bescherming van de hulppersoon zal vanaf de inwerkingtreding van boek 6 wegvallen.

De wetgever geeft als één van de redenen hiervoor de onredelijk nadelige gevolgen voor de hoofdschuldeiser (een bouwheer opdrachtgever zal bijvoorbeeld bij faillissement van de  hoofdaannemer geen verhaalsmogelijkheid hebben tegen diens hulppersoon zoals diens onderaannemer, ook als de fout begaan werd door de onderaannemer).

Deze afschaffing hangt samen met de afschaffing van het samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, zodat het voor een goed begrip noodzakelijk is om beide wijzigingen kort toe te lichten.

 

2.1 het huidig recht: samenloopverbod en quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent

Sinds een cassatiearrest van 1973 geldt er een principieel verbod op samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid.

Dit betekent dat een schuldeiser niet tegelijkertijd iemand kan aanspreken op contractuele en buitencontractuele (lees andere dan contractuele) gronden.

Als een verplichting uit een contract niet wordt nagekomen en hierdoor schade ontstaat, beschikt de benadeelde partij (de schuldeiser) in principe enkel over een contractuele aansprakelijkheidsvordering tegen zijn contractspartij.

Zelfs als de gebeurtenis die aan de oorsprong ligt van de schade een onrechtmatige daad vormt, blijft het herstel van schade volledig afhankelijk van de regels van het contractenrecht. Partijen hebben dus niet de keuze tussen een contactuele of een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering.

Het beleidsmatige idee achter het samenloopverbod is dat de regels van het contract niet zonder meer omzeild mogen worden door een eenvoudig beroep op de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid. Men redeneert dat door het sluiten van een contract, de contractspartijen impliciet het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht hebben uitgesloten.

Op het samenloopverbod gelden wel twee uitzonderingen:

  1. indien de contractuele wanprestatie ook als een misdrijf kwalificeert, of

  2. indien de fout gemengd is (dit is zowel contractueel als buitencontractueel) en tegelijkertijd de daaruit voortvloeiende schade zuiver buitencontractueel is,

dan kan de schuldeiser kiezen of hij een contractuele vordering, dan wel een buitencontractuele vordering instelt.

Deze uitzonderingen leveren in de praktijk veel problemen op, aangezien vaak niet gemakkelijk uit te maken valt of aan de toepassingsvoorwaarden voldaan is. 

Ook worden meer en meer handelingen strafrechtelijk gesanctioneerd, waardoor er steeds vaker sprake is van een misdrijf. Het samenloopverbod wordt door dit laatste enigszins uitgehold.

Tegelijkertijd met dit samenloopverbod is daarom de leer van de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent ingevoerd, om te vermijden dat (hoofd)opdrachtgever A het samenloopverbod tegenover opdrachtnemer B zou omzeilen door een buitencontractuele vordering in te stellen tegen hulppersoon C (die door B belast werd met de (gedeeltelijke) uitvoering van de contractuele verbintenissen van B).

A kan C enkel buitencontractueel aansprakelijk stellen indien voldaan is aan één van de vermelde uitzonderingen op het samenloopverbod.  

Een contractuele vordering van A ten aanzien van C is in elk geval uitgesloten aangezien C geen partij is bij het contact tussen A en B. 

Enkele voorbeelden van uitvoeringsagenten of hulppersonen zijn:  

  • De installateur van poorten die in opdracht van de hoofdaannemer een poort installeert bij de bouwheer die enkel met de hoofdaannemer heeft gecontracteerd. Er bestaat geen contract tussen de bouwheer en de installateur, zodat de installateur te beschouwen is als hulppersoon van de hoofdaannemer in zijn contractuele relatie met de bouwheer.

  • De bestuurders van een vennootschap of VZW zijn een hulppersoon van de vennootschap of VZW die ze besturen.

  • Werknemers zijn hulppersonen van hun werkgever.

  • Natuurlijke personen die via een managementvennootschap werken, zijn in de uitvoering van een dienstverleningsovereenkomst persoonlijk te beschouwen als hulppersoon van deze vennootschap ten aanzien van de medecontractant van de managementvennootschap.

Het samenloopverbod kan aanleiding geven tot onbillijke situaties voor de schuldeiser, die immers met lege handen kan achterblijven indien zijn hoofdschuldenaar failliet gaat of zich kan beroepen op een bevrijdingsbeding in zijn contract. 

We merken op dat naast deze verregaande immuniteit van de hulppersonen er ook bijzondere wetgeving is die eveneens de aansprakelijkheid van bepaalde categorieën van hulppersonen (bv. werknemers en bestuurders van rechtspersonen) beperkt.

Gelet op de relevantie die deze bijzondere wetgeving in de toekomst zal krijgen (n.a.v. de afschaffing van de quasi-immuniteit) zal deze in navolgende nieuwsbrieven verder worden besproken. 

2.2 De nieuwe samenloopregeling 

Met de goedkeuring van het wetsvoorstel kiest de wetgever er in artikel 6.3 BW voor om het uitgangspunt m.b.t. de samenloopregeling om te draaien.

In plaats van een principieel samenloopverbod wordt de basisregel nu een principiële samenloop.

Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht vindt zo ook toepassing tussen contractspartijen (al kunnen beide stelsels niet gelijktijdig toepassing vinden en zal de eiser dus moeten bepalen op welke hij zijn vordering zal steunen).

Op deze basisregel gelden een aantal correcties. Enerzijds kan de wet de exclusieve toepassing van één van beide regimes voorschrijven. Daarnaast kan ook het contract exclusiviteit bepalen. Partijen kunnen dus contractueel afwijken van de wettelijke regeling en bij overeenkomst het samenloopverbod terug invoeren.  

Artikel 6.3 BW nuanceert deze principiële samenloop verder ook door te bepalen dat ook bij keuze voor een buitencontractuele vordering voorrang blijft toekomen aan de bijzondere wetgeving en de contractuele aansprakelijkheidsbedingen (verweermiddelen, zoals bv. een bevrijdingsbeding of een contractuele verjaringstermijn).

Dit laatste geldt dan weer niet bij vorderingen tot herstel van schade ingevolge een aantasting van de fysieke of psychische integriteit of van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken. Deze uitzondering doet denken aan de thans geldende uitzondering van het ‘misdrijf’ maar bakent deze beter af (niet elk misdrijf doet de correcties teniet).

2.3 De nieuwe genuanceerde verantwoordelijkheid van de hulppersoon

Door gelijktijdig met het samenloopverbod  ook de quasi-immuniteit van de hulppersoon af te schaffen, wordt een buitencontractuele vordering van contractspartij A tegen hulppersoon C principieel mogelijk. De quasi-immuniteit van C vervalt dus. Dit betekent dat A voortaan zal kunnen kiezen tussen een contractuele vordering ten aanzien van B of een buitencontractuele vordering ten aanzien van C. Hij zou deze zelfs kunnen combineren en gelijktijdig een vordering tegen zowel B als C richten. 

Op deze principiële quasi-aansprakelijkheid van de hulppersoon gelden er opnieuw een aantal uitzonderingen. Een bijzondere wet, het hoofdcontract tussen A en B of het ondercontract tussen B en C zou een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering tegen C immers kunnen uitsluiten.

Daarnaast krijgt hulppersoon C, om het contractuele evenwicht te bewaren, alleszins ook een dubbele bescherming (in het geval de wet of de contracten een buitencontractuele vordering niet uitsluiten). De wet staat de hulppersoon immers toe beroep te doen op de verweermiddelen

(1) uit de overeenkomst tussen A en B (C kan immers niet tot meer aansprakelijk gehouden worden dan B) en

(2) uit zijn eigen overeenkomst tussen B en C (C verwacht immers dat zijn ondercontract de basis zal zijn voor zijn aansprakelijkheid).

Ook hier geldt evenwel dat deze correcties geen toepassing vinden (en een buitencontractuele vordering van A tegen C dus mogelijk blijft) als A getroffen is in zijn fysieke of psychische integriteit of schade lijdt als gevolg van een opzettelijke fout door C.

3. PROBLEEMKADERING

Hoewel Boek 6 op het eerste gezicht het midden lijkt te houden tussen de belangen van de hoofdschuldeiser en die van de hulppersoon en een meer coherente bescherming lijkt te beogen van de contractuele economie, is het niet vrij van onduidelijkheden en eventuele ongewenste gevolgen.

U kan zich immers voorstellen dat ondernemingen bepaalde categorieën van hulppersonen willen beschermen tegen deze afschaffing van de quasi-immuniteit (bv. bestuurders en werknemers) en andere niet (bv. externe dienstverleners waar sporadisch beroep op wordt gedaan). Het is dus zeer belangrijk om bij het opstellen van contractuele clausules hier een duidelijk onderscheid in te maken.

En wat indien een hulppersoon zelf ook nog eens een beroep doet op een andere hulppersoon? Kan die tweede (of derde, of vierde,…) hulppersoon dan ook de verweermiddelen uit het hoofdcontract inroepen? Een strikte lezing van de wet lijkt dit niet toe te laten.

En stel dat de hoofdopdrachtgever de hulppersoon met succes buitencontractueel kan aansprakelijk stellen, moet de hulppersoon dan ook dat gedeelte van de schade vergoeden dat enkel door zijn directe opdrachtgever is veroorzaakt? Door de in solidum aansprakelijkheid (die onder het huidige recht geldt en in boek 6 werd hernomen) kan de schuldeiser, in het geval er meerdere schuldenaars zijn, immers kiezen wie hij aanspreekt tot betaling van de volledige schuld.

Ook voorziet de wet niet in voorrangsregels en zou de hulppersoon gelijktijdig kunnen worden aangesproken door de hoofdopdrachtgever en door zijn eigen opdrachtgever. Hoe worden in dat geval de aansprakelijkheid en de vergoedingen geregeld? 

Zaak zal zijn om als hulppersoon zicht te krijgen op de hele contractuele keten en beschermingsmechanismen op te nemen in contracten en/of algemene voorwaarden (zeker als er geen of ontoereikende bescherming voorhanden is in toepasselijke bijzondere wetgeving).

 

4. INWERKINGTREDING EN OVERGANGSRECHT

Dat het wetsvoorstel intussen werd goedgekeurd betekent niet dat het al in werking is getreden. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2025.

Vanaf dan zal Boek 6 van toepassing zijn op alle feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden en die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding van deze wet. De bepalingen zijn niet van toepassing op de toekomstige gevolgen van feiten die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze wet.

Deze overgangsregeling kan dus ook worden toegevoegd aan het lijstje van onduidelijkheden. Het is immers niet duidelijk of ‘feiten’ moet worden begrepen als ‘de contractuele wanprestatie’, in welk geval boek 6 van toepassing kan zijn op ‘oude’ contracten (die werden afgesloten vóór de inwerkingtreding) maar waarbij de contractuele wanprestatie heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding. Dan wel of ‘feiten’ moet worden begrepen als ‘het contract’, in welk geval de nieuwe regels niet van toepassing zullen zijn op ‘oude’ contracten (ook niet wanneer de contractuele wanprestatie werd begaan na de inwerkingtreding). Deze tweede interpretatie geniet de voorkeur. Contracten die reeds zijn afgesloten, konden immers niet anticiperen op deze nieuwe regels. Idealiter zou de wetgever hierover nog zekerheid creëren.  

Om op zeker te spelen, kan u ook overwegen lopende contracten reeds aan te passen aan de nieuwe wet. 

Het zal u duidelijk zijn dat het opnemen van de juiste contractuele bepalingen in functie van de gekozen eigen belangen zeer fundamenteel is. Als u dus nog vragen zou hebben over de nieuwe regels die Boek 6 invoert of uw contracten op dit punt wil laten nakijken, aarzel dan niet om ons te contacteren.


2-5-2024 Deze nieuwsbrief is louter informatief en dient niet beschouwd te worden als een juridisch advies. Voor uw vragen of een juridisch advies kan u contact opnemen met ons kantoor.


Op de hoogte blijven? Volg ons op Linkedin

Geert Reniers - vennoot

Contracten- en ondernemingsrecht

Lien Beckers - advocaat

Contracten- en ondernemingsrecht